jouw blik
Ik heb onlangs “De kolibrie” van Sandro Veronesi gelezen. Ik heb hem in de boekhandel uit een stapeltje gehaald, vooral omdat er zo een mooie kaft rond zit, met een vogel erop.
Het hoofdpersonage in De kolibrie is een oogarts. Het boek bevat een passage die ik zeer gesmaakt heb, over kijken. Blikken zijn daden, laat Veronesi hem zeggen. Elke dag worden er mensen ongemakkelijk omdat iemand te vaak of te lang naar hen kijkt. Elke dag worden er mensen verliefd op de ogen van iemand die door hun straat loopt of een televisieprogramma presenteert. Wie in de ogen van iemand kijkt, laat gevoelens toe. Ook het niet kijken is een belangrijk signaal. Wie de ogen afwendt, is verlegen en ontmoedigt verdere conversatie. Geen oogcontact zoeken wordt soms ook geïnterpreteerd als hautain gedrag. Wie tijdens een conversatie op zijn horloge kijkt, zet zijn gesprekspartner voor joker. Niet kijken staat gelijk met passiviteit. Je kan ook ostentatief niet kijken, zoals een pompbediende of een kassajuffrouw bewust niet kijkt als je je code intikt.
Je kan ook zien, maar de consequenties van wat je ziet niet laten doordringen. Je kind zit aan de drugs, of het is anorectisch. Iedereen weet het, maar jij zit er zo kort op dat je het niet kan of wil zien. Of je merkt het wel op, maar het doet geen alarmbellen afgaan. Het is alsof er een olifant in de kamer zit die de helft van de ruimte inneemt, maar je merkt hem niet op. Ondertussen erger je je wel aan bijvoorbeeld een bromvlieg.
Deze week zag ik de theaterdialoog tussen Sartre en de Beauvoir, gespeeld door Frank Focketyn en Sien Eggers. Ook bij hen speelt de blik een grote rol. De blik van een ander kan je herleiden tot een voorwerp, kan een bedreiging worden voor wie je bent. Je bent niet meer wie je een ogen-blik geleden was, ineens ben je geworden wat de ander ziet. De blik van een ander laat je zien wie je echt bent, in tegenstelling tot wie je dacht te zijn. Je wordt als het ware geconsumeerd door de ander: “Tous ces regards qui me mangent…”
“L’enfer, c’est les autres”, schrijft Sartre. Voor hem is een blik al vlug een vijandige daad, voor mij is het juist omgekeerd. Zonder blik geen connectie. Als een gesprekspartner geen oogcontact zoekt, op geen enkel moment, weet je voorop al dat het moeilijk wordt, dat je geen verbinding kunt maken. Als je iemand met een ongemakkelijke waarheid confronteert, zie je soms dat die persoon je minutenlang niet meer aankijkt.
Soms hoor ik wel eens terug wat mensen over me vertellen. Ik ben de non-conformiste die zich teruggetrokken heeft uit het systeem, de vrouw die een zweverig jargon hanteert, de vrouw van de geitenwollen sokken. De vrouw die nooit de confrontatie opzoekt, maar verbinding probeert te maken. Zo zien sommige mensen mij dus. Dat is wat ik in hun blik ben. Zo ben ik als object. Zo ben ik in-geblikt.
Ik ben wie ik wil zijn. Ik ben de verbinder, ik ben de middelares, ik ben het die de ander in de ogen kijkt, het goede in de ander ziet en de ander helpt weer krachtig te worden. Ik probeer volgens de noden alternatieve werkvormen uit. Ik help hen connectie te maken met zichzelf en met hun omgeving.
Toch wil ik ook rekening houden met wat anderen van mij denken. Ik vind hun blik waardevol. Ze helpen mijn zweverige ik aan de grond houden. Ze helpen me groeien. Hun mening hindert me niet, integendeel. Ik voel enkel dankbaarheid omdat ze er zijn, omdat we “in” elkaar mogen blikken. Om het met Dirk De Wachter te zeggen: “L’enfer c’est le manque des autres”.